Nieuwe fase MIRT-verkenning A50 Ewijk-Bankhoef-Paalgraven

Het project MIRT-verkenning A50 Ewijk-Bankhoef-Paalgraven gaat een nieuwe fase in. De eerste fase is afgerond met het ter inzage leggen van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). In de volgende fase gaan we de effecten van de vijf kansrijke oplossingen uit de NRD meer gedetailleerd in beeld brengen. Dit doen we stapsgewijs.

Het project onderzoekt momenteel de volgende vijf oplossingen:

  • 2x3 rijstroken tussen de knooppunten Paalgraven en Bankhoef
  • 2x3 rijstroken tussen de knooppunten Paalgraven en Bankhoef en een spitsstrook tussen de knooppunten Bankhoef en Ewijk
  • 2x3 rijstroken tussen de knooppunten Paalgraven en Ewijk
  • 2x4 rijstroken tussen de knooppunten Paalgraven en Bankhoef en 2x3 rijstroken tussen de knooppunten Bankhoef en Ewijk
  • 2x3 rijstroken tussen knooppunt Paalgraven en de brug bij Ravenstein, 2x4 rijstroken tussen aansluiting Ravenstein en knooppunt Bankhoef en 2x3 rijstroken tussen de knooppunten Bankhoef en Ewijk

Stapsgewijze aanpak

In deze nieuwe fase van de MIRT-verkenning, ook wel ‘zeef 2’ genoemd, werken we stapsgewijs toe naar het voorkeursalternatief. Om de complexiteit van het project te verminderen wordt in een eerste stap de haalbaarheid van de vijf oplossingen nogmaals beoordeeld. Dit doen we door de informatie uit de vorige fase (zeef 1) verder uit te werken en aan te vullen, waardoor we een nog beter beeld krijgen van de bijdrage van de oplossingen aan het verbeteren van de doorstroming en verkeersveiligheid. Daarbij kijken we ook naar het toekomstige effect van ‘Betalen naar Gebruik’. Omdat we meer in detail gaan ontwerpen, krijgen we een beter beeld van de kosten van de oplossingen. Ook berekenen we het effect van de oplossingen op de stikstofdepositie (neerslaan van stikstof op bodem en oppervlaktewater). Op basis van de resultaten van deze aanvullende onderzoeken vindt, na zorgvuldige analyse en bestuurlijke afweging,- een tussentijdse keuze plaats welke van de vijf oplossingen als alternatief verder worden uitgewerkt in de volgende stap van zeef 2. Voor deze alternatieven wordt een milieueffectrapport opgesteld.

Op basis van de conclusies uit zeef 2 en het milieueffectrapport wordt een voorkeursalternatief bepaald. Na inspraak stelt de minister dit alternatief vast in een voorkeursbeslissing. In de planuitwerking wordt het voorkeursalternatief vervolgens in detail uitgewerkt.